|
Hoe zag Alice Miller Het Gekwetste Kind?
Alice Miller heeft het over het schenden van het uniek-zijn, door
de regels die er in opvoeding gesteld worden.
Volgens haar kan je het verleden niet veranderen maar wel onszelf, onze
verloren integriteit heroveren.
Dan schetst zij het psychisch klimaat van een (op illusie baserend) goede
kindertijd, vervolgens schetst zij hetgeen typerend is voor mensen met
een helpend beroep en het ontstaan van de alsof-persoonlijkheid of het
onechte zelf ten gevolge van de aanpassing van het kind aan de behoefte
van de ouders.
De grote moderne therapeut Alice Miller noemt het de 'logica van de
absurditeit'. Het is logisch, wanneer men begrijpt hoe het kernmateriaal
onze beleving vorm geeft. Het is net alsof je een zonnebril op hebt: Hoeveel
zonlicht er ook is, het wordt allemaal op dezelfde manier gefilterd. Als
de brilleglazen groen zijn, zal de wereld groen lijken. Zijn de glazen
bruin, dan zul je heldere kleuren niet heel goed zien.
Het is dus duidelijk dat wij, als wij willen veranderen, ons kernmateriaal
zullen moeten veranderen.
Aangezien het ons Kind is geweest dat in den beginne onze beleving heeft
georganiseerd, kunnen we door met het Kind in contact te treden ons kernmateriaal
rechtstreeks en onmiddellijk wijzigen.
Het werken met het Kind is een belangrijk nieuw therapeutisch werktuig
en verschilt enorm van de manier waarop in het verleden therapie bedreven
werd.
Een van de grote vorderingen die er in onze generatie gemaakt zijn is
wel geweest dat kindermishandeling aan de kaak gesteld is. Wij
zijn gaan inzien dat onze heersende regels betreffende het opvoeden van
kinderen hun schenden en geweld aandoen in hun uniek-zijn en hun waardigheid.
Deze regels hebben deel uitgemaakt van onze emotionele verblinding.
Alice Miller heeft met pijnlijke helderheid aangetoond hoe onze moderne
opvoedingsregels er op gericht geweest zijn het kind in het ideaalbeeld
van de ouder te laten passen.
Zij hebben eveneens het verwonde Kind gedwongen tot het idealiseren van
de ouders. Een dergelijke idealisering schept een fantasiebinding waardoor
het verwonde Kind zich verzekerd voelt van de liefde van zijn ouders.
Maar zij heeft ook generaties lang de kindermishandeling in stand gehouden.
(Bradshaw p. 14 - 282).
We kunnen ons verleden totaal niet veranderen, de krenkingen die ons
in onze kindertijd zijn aangedaan, kunnen we niet ongedaan maken. Maar
we kunnen wél onszelf veranderen, onszelf 'repareren', onze verloren integriteit
heroveren.
Dat kunnen we doen door te besluiten de in ons lichaam opgeslagen kennis
van wat vroeger gebeurd is nader te bekijken en deze dichter bij ons bewustzijn
te brengen. Dat is inderdaad een ongemakkelijke procedure, maar het is
de enige die ons de mogelijkheid biedt eindelijk de onzichtbare en toch
zo wrede gevangenis van de kindertijd te verlaten en onszelf te transformeren
van onbewust slachtoffer van het verleden in een verantwoordelijke mens
die zijn geschiedenis kent en ermee leeft.
De verdringing van vroeger ondergane wrede mishandelingen drijft
veel mensen er bijvoorbeeld toe het leven van anderen en dat van zichzelf
te verwoesten, huizen van buitenlandse burgers in brand steken, wraak
nemen en dat dan nota bene ook nog 'patriottisme' te noemen, teneinde
de waarheid voor zichzelf te verbergen en de vertwijfeling van het gemartelde
kind niet te voelen. Vroeger moest ik me vaak afvragen of we ooit zouden
kunnen begrijpen aan hoeveel eenzaamheid en verlatenheid wij als kinderen
blootgesteld zijn geweest. Inmiddels weet ik dat dit inderdaad mogelijk
is. Ik denk hier niet aan kinderen die duidelijk verwaarloosd zijn opgegroeid
en met die waarheid volwassen zijn geworden. Ik bedoel hier de talrijke
mensen die in therapie komen met het beeld van een gelukkige en beschutte
kindertijd, waarmee ze zijn opgegroeid. Het betreft hier patiënten die
zelf veel mogelijkheden of zelfs talenten hadden, die ze ook hebben ontwikkeld,
en die soms vanwege hun gaven en prestaties werden geprezen. De internalisering
van het oorspronkelijke drama is zo volmaakt geslaagd dat de illusie van
de goede kindertijd overeind kan blijven.
Om het psychisch klimaat van een dergelijke kindertijd te kunnen beschrijven,
wil ik eerst een aantal stellingen formuleren waarvan ik uitga.
Het is een van de oerbehoeften van het kind om van het begin af
gerespecteerd en serieus genomen te worden als wat het in zijn verschillende
ontwikkelingsfasen in werkelijkheid is.
'Wat het in zijn verschillende ontwikkelingsfasen is' wil zeggen:
de gevoelens, de gewaarwordingen en de expressie daarvan, en dat geldt
al voor de zuigeling.
In een sfeer van respect en verdraagzaamheid voor de gevoelens van het
kind kan het kind in de scheidingsfase de symbiose met de moeder opgeven
en geleidelijk overgaan tot autonomie. Om deze voorwaarden voor een gezonde
ontwikkeling mogelijk te maken, zouden de ouders van die kinderen eveneens
in een degelijk klimaat moeten zijn opgegroeid. Zulke ouders zouden hun
kind het gevoel van veiligheid en geborgenheid kunnen geven waarin zijn
vertrouwen kan groeien. Ouders die zo'n klimaat als kind niet hebben gekend,
zijn noodlijdend, dat wil zeggen: ze zoeken hun hele leven naar wat ze
op het juiste moment niet van hun ouders hebben kunnen krijgen: iemand
die helemaal op hen ingaat, hen volledig begrijpt en serieus neemt.
Dat zoeken zal natuurlijk nooit geheel bevredigd worden, want het heeft
betrekking op een onherroepelijk voorbije situatie: de eerste tijd na
de geboorte.
Een mens met een onbevredigde en onbewuste - namelijk afgeweerde -
behoefte is echter onderworpen aan de dwang om zo'n behoefte op allerlei
surrogaatmanieren toch nog te bevredigen zolang hij zijn verdrongen
levensgeschiedenis niet kent.
Het geschikst daarvoor zijn de eigen kinderen. Een pasgeboren baby
is met huid en haar aan zijn ouders overgeleverd. En omdat zijn leven
afhankelijk is van hun aandacht, doet de zuigeling ook alles om ze niet
kwijt te raken. Het kind zal vanaf zijn eerst levensdag alles doen om
te overleven, net als een jong plantje dat met de zon meedraait.
In de loop van mijn twintigjarige werkzaamheid als therapeute ben ik
telkens weer geconfronteerd met een lot in de kindertijd dat mij typerend
leek voor mensen met helpend beroep.
Er was een emotioneel erg onzekere moeder die voor haar gevoelsevenwicht
was aangewezen op bepaalde gedragingen of een bepaalde geaardheid van
het kind. Het is heel goed mogelijk dat die onzekerheid voor het kind
en de complete omgeving verborgen is gebleven achter een harde, autoritaire
en zelfs totalitaire façade.
Daarbij kwam een verwonderlijke bekwaamheid van het kind om die behoefte
van de moeder of van beide ouders intuïtief, dus ook onbewust, aan te
voelen en te beantwoorden. Dat wil zeggen: om de functie van het kind
onbewust was opgedragen, ook te aanvaarden.
Daarmee verzekerde het kind zich van de 'liefde' van zijn ouders. Het
voelde dat het in een behoefte voorzag en daardoor kreeg zijn leven zin.
Deze aanleg tot aanpassing wordt nader uitgewerkt en vervolmaakt, en zulke
kinderen worden niet alleen de moeder (vertrouweling, trooster, raadgever,
steunpilaar) van hun moeder, maar nemen ook verantwoordelijkheid op zich
voor broers en zusters, zodat bij hen tenslotte een heel bijzondere gevoeligheid
voor onbewuste signalen van behoeften bij de ander ontstaat.
Geen wonder dat ze later vaak het beroep van psychotherapeut kiezen.
Wie anders zou, zonder een dergelijke voorgeschiedenis, de belangstelling
opbrengen om de hele dag te speuren naar wat zich afspeelt in het onbewuste
van een ander? In het ontstaan en de vervolmaking van dit gedifferentieerde
sensorium, dat het kind al vroeg ertoe brengt een helpend beroep te kiezen,
liggen echter ook de wortels van de stoornis. Deze drijft de helper ertoe
zijn in de kinderjaren niet vervulde behoeften telkens weer te willen
bevredigen bij surrogaatpersonen.
De vroege aanpassing van de zuigeling leidt ertoe dat de behoeften van
het kind aan liefde, respect, weerklank, medeleven, weerspiegeling verdrongen
moeten worden.
Hetzelfde geldt voor de gevoelsreacties op ernstig falen, hetgeen
ertoe leidt dat bepaalde eigen gevoelens (bijvoorbeeld jaloezie, afgunst,
woede, verlatenheid, machteloosheid, angst) in de kinderjaren en vervolgens
als volwassene niet ervaren kunnen worden. Dat is juist zo tragisch omdat
het hier gaat om mensen die in wezen in staat zijn tot gedifferentieerde
gevoelens. Men merkt dat wanneer ze belevenissen uit hun kindertijd beschrijven
die vrij waren van angst en pijn. Meestal heeft dat betrekking op natuurervaringen.
Daarbij konden ze gevoelens hebben zonder hun ouders te kwetsen, ze onzeker
te maken, hun macht te besnoeien, hun evenwicht in gevaar te brengen.
Ze hebben een hele kunst ontwikkeld om gevoelens op afstand te houden,
want een kind kan die alleen beleven wanneer er iemand bij is die het
mét die gevoelens aanvaardt, begrijpt en begeleidt. Wanneer zo iemand
ontbreekt, wanneer het kind het risico loopt de liefde van moeder of surrogaatpersoon
te verliezen, dan kan het de natuurlijkste gevoelsreacties niet 'in zijn
eentje', in het geheim beleven - het moet ze verdringen. Maar ze
blijven als informatie in zijn lichaam opgeslagen.
In het gehele verdere leven van zo iemand zullen die gevoelens kunnen
opleven als herinnering aan het verleden, maar zonder dat de oorspronkelijke
samenhang duidelijk wordt. De betekenis kan pas ontraadseld worden
wanneer men erin slaagt verband te leggen tussen de oorspronkelijke situatie
en de thans ondergane intense gevoelens.
De nieuwe, blootleggende therapeutische methoden gaan van die wetmatigheid
uit en stellen ons in staat ervan te profiteren.
Laten we als voorbeeld nemen het gevoel dat men verlaten is. Niet
het gevoel van een volwassen mens die zich eenzaam voelt en daarom pillen
slikt, drugs gebruikt, de bioscoop bezoekt, bij kennissen op bezoek gaat,
nodeloze telefoongesprekken voert om op de een of andere manier de 'leegte'
te overbruggen. Nee, ik bedoel het oorspronkelijke gevoel van het kleine
kind, dat al deze afleidingsmogelijkheden niet heeft, en dat zijn ouders
niet heeft kunnen bereiken met communicatie, verbaal dan wel preverbaal.
Niet omdat het zulke slechte ouders had, maar omdat de ouders zelf noodlijdend
waren, aangewezen op een bepaalde, voor hen noodzakelijke reactie van
het kind, omdat ze zelf eigenlijk kinderen waren, op zoek naar een beschikbaar
mens. En hoe paradoxaal het ook mag klinken - een kind is beschikbaar.
Een kind kan niet bij je weglopen, zoals je eigen moeder destijds heeft
gedaan. Een kind kun je zo opvoeden dat het wordt zoals je graag wilt.
Bij het kind kun je respect krijgen, je kunt eisen dat het je eigen gevoelens
beleeft, je kunt je spiegelen in zijn liefde en bewondering, je kunt je
in vergelijking met het kind sterk voelen, je kunt het aan een vreemde
overlaten wanneer je het zelf niet aankunt, je voelt je eindelijk het
middelpunt van de belangstelling, want de ogen van het kind volgen de
moeder op de voet. Wanneer een vrouw tegenover haar moeder al die behoeften
heeft moeten onderdrukken en verdringen, dan kan ze nog zo ontwikkeld
zijn, maar bij haar eigen kind komen die behoeften te voorschijn uit de
diepte van het onbewuste, en ze eisen bevrediging. Het kind voelt dat
duidelijk aan en houdt al heel vroeg op eigen behoeften te uiten.
Wanneer echter later bij de volwassene tijdens de therapie de gevoelens
van verlatenheid van destijds opkomen, dan gebeurt dat met zo'n hevige
pijn en vertwijfeling dat we volledig begrijpen: die mensen zouden
destijds hun pijn niet hebben overleefd.
Daarvoor zou een empathische, begeleidende omgeving nodig zijn geweest,
en die had nu juist ontbroken. Bij de afweer van bijvoorbeeld het
vroeg-kinderlijke gevoel van verlatenheid vindt men allerlei mechanismen.
Naast simpele loochening zien we meestal de aanhoudende, uitputtende
worsteling om met behulp van symbolen (verdovende middelen, groepen,
alle mogelijke culten, perversies) tot bevrediging van de verdrongen en
inmiddels geperverteerde behoeften te komen. Vaak ziet men rationalisaties,
want die bieden een uiterst betrouwbare vorm van bescherming, die echter
een noodlottig effect kan hebben wanneer het lichaam - zoals bij ernstige
ziekten gebeurt - de controle overneemt.
Al die afweermechanismen gaan gepaard met de verdringing van de
oorspronkelijke situatie en de bijbehorende gevoelens.
De aanpassing aan de behoeften van de ouders leidt vaak (maar niet altijd)
tot de ontwikkeling van de 'alsof-persoonlijkheid', of tot wat
men vaak het onechte zelf noemt. De mens ontwikkelt een houding
waarbij hij alleen laat zien wat er van hem wordt verlangd en hij geheel
opgaat in wat hij laat zien. Het ware zelf kan zich niet ontwikkelen en
differentiëren, omdat men daarnaar niet kan leven.
Omdat het zo moeilijk is eigen, echte gevoelens te ervaren en te ontplooien,
ontstaat er een blijvende binding, waarbij geen afbakening mogelijk is.
De ouders hebben namelijk in het verkeerde zelf van het kind de gezochte
bevestiging gevonden, een surrogaat voor de zekerheid die hun ontbreekt,
en het kind, dat geen eigen zekerheid heeft kunnen opbouwen, is eerst
bewust en later onbewust afhankelijk van zijn ouders. Het kan niet op
zijn eigen gevoelens afgaan, heeft daarmee geen ervaring opgedaan, het
kent zijn ware behoeften niet, het is in hoge mate van zichzelf vervreemd.
In die situatie kan het zich niet van zijn ouders losmaken, en ook als
het de volwassen leeftijd heeft bereikt, wenst het voortdurend bevestigd
te worden door personen die de 'ouders' vertegenwoordigen, zoals partners,
groepen en bovenal de eigen kinderen.
De erfgenamen van de ouders zijn de onbewuste, verdrongen herinneringen,
die ons dwingen het ware zelf diep voor onszelf te verstoppen.
Zo volgt op de eenzaamheid in het ouderlijk huis het latere isolement
in onszelf. (Alice Miller , p. 9 -10 -12
t/m 18).
|